De kunst van het theedrinken

Jim KennedyHet ‘ideale’ vluchtelingenkamp wordt niet ontworpen op de tekentafel. “Veel vluchtelingenorganisaties doen maar wat”, zegt dr.ir. James Kennedy. “Bij het bouwen van een kamp ontbreekt het aan langetermijnperspectief.”


SAAR SLEGERS

Lees het artikel als pdf: De kunst van het theedrinken – Saar Slegers
Of de Engelse versie: The art of tea drinking – Saar Slegers

Voor het ontwerpen van een vluchtelingenkamp is eigenlijk nooit tijd. Op het moment dat mensen vanwege een politiek conflict of een natuurramp op de vlucht slaan, moeten vluchtelingenorganisaties liever nog vandaag dan morgen klaarstaan om hen op te vangen. Het is al een hele toer om duizenden ontheemden te voorzien van noodopvang, medische hulp en voedsel; ervoor zorgen dat de situatie in een vluchtelingenkamp op de lange duur leefbaar blijft is een nog grotere klus. De Engelse bouwkundig ingenieur dr.ir. James Kennedy, die in juni 2008 promoveerde aan de faculteit Bouwkunde, werkte drie maanden in een vluchtelingenkamp in Kenia om te onderzoeken hoe vluchtelingenorganisaties te werk gaan bij de bouw van een vluchtelingenkamp en hoe zij hun aanpak zouden kunnen verbeteren.

Wat was dat voor een kamp?
“Ik werkte in Ifo, een kamp in het vluchtelingenkampencomplex Dadaab, niet ver van de grens met Somalië. Ifo was in 1991 gebouwd om Somalische vluchtelingen op te vangen. De oorspronkelijke bedoeling was dat het kamp er zo’n zes maanden zou staan en dat de vluchtelingen vervolgens terug zouden keren. Maar toen ik er in 2007 onderzoek deed, stond het kamp er nog steeds. Ondertussen wonen er zo’n 70 duizend mensen van wie de helft in het kamp is geboren. Het is een soort stad geworden. Je vindt er van alles: markten, scholen, moskees, internetcafés.”

Wat deed u zoal in dat kamp tijdens uw onderzoek?
“Ik was niet alleen onderzoeker, ik werkte ook voor de Norwegian Refugee Council als shelter manager. Ik begeleidde onder meer de aanleg van een nieuwe wijk van het kamp. Die nieuwe wijk was nodig omdat een gedeelte van het oorspronkelijke kamp is gebouwd in een overstromingsgebied. De planners hadden dat aanvankelijk niet als een probleem gezien, omdat het kamp toch maar enkele maanden in gebruik zou zijn. Het resultaat is echter dat het kamp om de zoveel jaar gedeeltelijk blank komt te staan. Steeds weer wordt een groot gedeelte van de onderkomens verwoest en is de bevolking blootgesteld aan grote gezondheidsrisico’s.”

Wat werd daar aan gedaan?
“De unhcr (de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties – red.) en de andere verantwoordelijke hulporganisaties besloten om de vluchtelingen die in de gebieden met het grootste overstromingsrisico woonden, te verplaatsen naar andere, hoger gelegen gebieden. Aan mij was de taak om dat proces te begeleiden. Deze positie gaf me de mogelijkheid mogelijkheid om in het oude gedeelte binnen het kamp rond te lopen en te zien hoe de nederzetting zich gedurende zestien jaar ontwikkeld had. Ik kon zien hoe het kamp beetje bij beetje was aangepast en hoe stukken waren herbouwd. Tegelijkertijd maakte ik mee hoe een nieuw deel van het kamp in het hoger gelegen gebied werd opgezet. Het mes sneed aan twee kanten: ik deed veel kennis op die nuttig was voor mijn onderzoek en kon door te werken financieel rondkomen tijdens mijn promotietraject.”

U was dus tegelijkertijd onderzoeker en hulpverlener. Maakte dat uw positie niet lastig?
“Ja, soms wel. Als medewerker van een humanitaire organisatie heb je je te houden aan bepaalde gedragscodes. Zo mag je volgens de protocollen ’s avonds en ‘s nachts niet in het vluchtelingenkamp zijn, omdat dat een te groot veiligheidsrisico met zich meebrengt. Maar als onderzoeker wil je juist ook weten wat er ’s avonds in het kamp gebeurt. Anderzijds: als ik geen medewerker was geweest, had ik ook geen toegang gehad tot tal van activiteiten. Mijn positie als professional heeft dus zowel deuren voor me geopend als gesloten. Daarover moet je wel heel duidelijk zijn bij de presentatie van je onderzoeksresultaten.”

U heeft kritiek op de universele richtlijnen voor het plannen van een vluchtelingenkamp. Wat schort er aan die richtlijnen?
“Het probleem zit hem erin dat één concept is verworden tot hét standaardontwerp voor vluchtelingenkampen. Volgens de richtlijnen van de VN moeten de onderkomens in een kamp gegroepeerd worden rond kleine pleintjes. De gedachte achter deze structuur is dat de pleintjes functioneren als gemeenschappelijke ruimte waar families op elkaars kinderen kunnen letten en tuintjes kunnen aanleggen. Zo worden er kleine, semiautonome gemeenschappen gecreëerd binnen het grotere geheel van het kamp. Dit concept werkt voor mensen die zelf uit gemeenschappen komen waar de publieke en de private sfeer in elkaar overlopen – zoals in West-Afrika of Zuid-Amerika vaak het geval is. Maar in andere samenlevingen slaat deze structuur helemaal niet aan.”

Waarom niet?
“Neem bijvoorbeeld de kampen voor Afghaanse vluchtelingen in Pakistan. Toen deze vluchtelingen materialen kregen uitgedeeld om hun onderkomens te bouwen, begonnen ze niet met het maken van daken, maar met het bouwen van muren rond het stukje grond dat hun was toegewezen – om de vrouwen te beschermen tegen ongewenste blikken van buitenstaanders. Bescherming van privacy was voor hen belangrijker dan bescherming tegen de weersomstandigheden. Mensen hebben de behoefte om de ruimte zo in te richten dat ze zich er thuis voelen. Dat valt vaak niet te plannen.”

Een ander probleem dat u in uw proefschrift beschrijft, is dat het bij het bouwen van een vluchtelingenkamp ontbreekt aan een langetermijnperspectief.
“De planners van vluchtelingenkampen gaan er bij het maken van een ontwerp van uit dat het kamp precies zo gebruikt zal worden als ze verwachten. Ze ontwerpen een kamp dat een bepaald aantal maanden bewoond zal worden door een bepaald aantal mensen. In de praktijk blijven kampen echter langer in gebruik dan van tevoren was gepland en groeit de bevolking in de loop van de tijd. De kampen zijn daar niet op ingericht en raken al snel overbevolkt.”

Hoe zou het beter kunnen?
“Omdat je van tevoren niet kunt vaststellen hoe een kamp het best kan worden ingericht, moeten hulporganisaties een kamp niet in één keer ontwerpen. Het zou beter zijn als ze het stap voor stap zouden inrichten. Die aanpak noem ik in mijn proefschrift de cyclus van interventie. Het opzetten van een kamp begint bijvoorbeeld met de keuze waar de waterputten moeten komen. Als je die stap hebt gezet, wacht je even af hoe de structuur van de nederzetting zich ontwikkelt. Je kijkt hoe de eerste groepen vluchtelingen hun omgeving inrichten. Waar worden winkeltjes gebouwd? Waar de scholen? Je bekijkt welke patronen ontstaan en waar je eventueel moet ingrijpen. Je moet er bijvoorbeeld voor zorgen dat de inrichting veilig en enigszins efficiënt blijft – zo is het noodzakelijk dat er brandgangen zijn en dat het ziekenhuis en de voedselopslag goed bereikbaar zijn. De situatie moet steeds opnieuw worden geëvalueerd en het oorspronkelijke ontwerp wordt stap voor stap aangepast. Veel bouwkundigen vinden dit niet echt een bevredigende oplossing. Zij zien het liefst een perfect uitgedacht ontwerp dat overal toepasbaar is. Maar dat werkt in de praktijk niet. De sociale en culturele context waarin de vluchtelingen zich bevinden zijn gewoon te verschillend.”

Had u in uw rol als hulpverlener in het Ifo-kamp ook de mogelijkheid om deze ‘cyclus van interventie’ in de praktijk te brengen?
“Ik had geen carte blanche om precies te doen wat ik wilde. Voor de nieuwe wijk van het kamp lag al een grof ontwerp en daar moest ik me zoveel mogelijk aan houden. Maar ik had wel invloed op het bouwproces van het nieuwe deel van het kamp. Omdat we aanvankelijk maar weinig materialen tot onze beschikking hadden, moest ik als shelter manager bijvoorbeeld beslissen wat prioriteit had: het bouwen van hutten of van scholen.
Ik heb ervoor gekozen om eerst de scholen te bouwen, omdat ik wist dat de vluchtelingen wel hun eigen hutten konden optrekken en omdat de aanwezigheid van scholen de vluchtelingen zou motiveren om naar het nieuwe gebied te verhuizen. Al snel ontstonden er ook andere economische en sociale initiatieven: er werden winkeltjes, madrassa’s (islamscholen) en moskeeën gebouwd.”

Gaat dat allemaal vanzelf goed?
“Deze werkwijze gaf wel eens problemen. Zo gebeurde het een keer dat enkele vluchtelingen een moskee wilden bouwen op een plek waar volgens de planners juist een vuilnisbelt moest komen. Dat werd nog een slepende discussie.”

Had u veel contact met de bewoners van het kamp?
“Als je door het kamp loopt, komen er vanzelf mensen op je af die met je willen praten. Meteen tijdens mijn eerste week in Ifo kwam ik er op deze manier achter dat mensen niet wilden verhuizen naar de nieuwere gedeeltes van het kamp, omdat ze zich er niet veilig voelden. De reden daarvoor was simpel: in die gedeeltes waren nog geen politiepatrouilles aanwezig.

Waarom niet?
Simpelweg omdat er geen politieposten waren waar de agenten elkaar konden aflossen en naar de wc konden gaan. Dat is waar ik in mijn eerste week in het kamp mee bezig ben geweest: met de supervisie van de bouw van politieposten en toiletten. Sommige stafleden hebben het altijd zo druk dat ze niet de tijd nemen om met de vluchtelingen zelf te praten. Stom, want dat contact is juist ontzettend belangrijk voor de kwaliteit van je werk.”

Hoe onderhoudt u die contacten?
“Mijn motto is: er is altijd tijd voor een extra kopje thee. Als je gewoon eens thee gaat drinken met bewoners, gaan je vanzelf andere dingen opvallen. Je leert de mensen kennen, je hoort wie naar welke moskee gaat, je ziet waar de kinderen spelen en waar niet. Als je merkt dat je sommige groepen moeilijk kunt bereiken, moet je je afvragen hoe dat komt. Stappen er op straat alleen maar mannen op je af? Ga dan naar de markt om een kilo tomaten te kopen. Vraag eens aan de verkoopster waar ze die tomaten verbouwt en hoe vaak ze oogsten. Door her en der een praatje te maken kom je heel wat te weten over het leven in het kamp.”

Is er veel contact tussen de vluchtelingen in het kamp en de lokale Keniaanse bevolking?
“De lokale bevolking heeft gemengde gevoelens ten opzichte van de vluchtelingen. Aan de ene kant bestaat er een soort verwantschap. Ifo ligt in een gebied waar veel Somaliërs wonen en in cultureel opzicht zijn er daardoor niet al te veel verschillen. Tegelijkertijd is er sprake van een grote boosheid. De Kenianen vinden het oneerlijk dat de vluchtelingen nieuwe scholen en gratis voedsel krijgen van de internationale gemeenschap, terwijl de gastgemeenschap niets krijgt. Met de komst van de vluchtelingen is de druk op de natuurlijke voorraden sterk gestegen. De vluchtelingen gebruiken het water dat de lokale bevolking nodig heeft voor haar kamelen en geiten en ze kappen de begroeiing voor bouwmaterialen en brandhout. Daar staat dan weer tegenover dat de aanwezigheid van het kamp ook een economische impuls geeft aan de omgeving. Veel Kenianen werken in het kamp en er bestaat een levendige handel – bijvoorbeeld in materialen die de vluchtelingen gekregen hebben van de VN.”

Zoals?
“Plastic zeil. Er doen verhalen de ronde van UNHCR-medewerkers die plastic zeil uitdelen en vluchtelingen die het zeil enkele meters verderop in een truck laden om het door te verkopen op de zwarte markt. De Keniaanse autoriteiten hebben het vluchtelingen verboden om op legale wijze de kost te verdienen. Om toch wat geld binnen te krijgen verkopen veel vluchtelingen de goederen die zij van hulporganisaties krijgen.”

Als vluchtelingen het plastic zeil doorverkopen, waarvan bouwen ze dan hun hutten?
“Mensen gebruiken wat ze kunnen vinden: takken, stro en leem.”

Bij een vluchtelingenkamp denken veel mensen aan tentenkampen. Dat beeld klopt kennelijk niet.
“Nee, aan het gebruik van tenten kleven heel wat nadelen. Zo zijn tenten niet bepaald duurzaam. Ze gaan zo’n zes maanden of hoogstens negen maanden mee en dan kun je ze weggooien. Daarnaast zijn de mogelijkheden om een tent uit te breiden heel beperkt. De samenstelling van een huishouden verandert met de tijd en mensen hebben de behoefte om hun leefruimte anders in te richten. Aan een tent kun je niet zomaar een kamer vast bouwen. Als je het wereldwijd bekijkt, zie je dat er nauwelijks niet-nomadische volkeren zijn die langdurig in tenten leven. Mensen gaan liever op zoek naar andere materialen om een hut mee te bouwen.”

Bemoeit u zich als bouwkundige met de constructie van de hutten van vluchtelingen?
“In vluchtelingenkampen bouwen mensen hun onderkomens doorgaans zelf, maar ik heb wel de bouw van scholen en politie- posten begeleid. Dat zijn doorgaans simpele constructies, maar bij het bouwen ervan moet je wel creatief blijven. In sommige gebieden in bijvoorbeeld Pakistan is het van primair belang dat de gebouwen aardbevingsbestendig zijn. Zo moet je overal rekening houden met de lokale omstandigheden. Daarnaast mag het allemaal niets kosten en is de tijdsdruk hoog.”

Klinkt uitdagend, maar in bouwkundig opzicht valt er aan die constructies waarschijnlijk weinig eer te behalen.
“Vluchtelingenorganisaties krijgen regelmatig ontwerpen van architecten opgestuurd van zogenaamd ’s werelds most amazing shelter. Dat zijn vaak onhaalbare ontwerpen die bij gebruik meer problemen zouden veroorzaken dan ze zouden oplossen. In een noodsituatie zitten mensen niet te wachten op spectaculaire, nooit eerder vertoonde, architectonisch hoogstaande bouwsels. Wat mensen willen is een thuis, een plek waar ze vertrouwd mee kunnen zijn.”