Koumpentoum – Pete, 103 km
Het wordt donker op het erf van de familie Ba. De kinderen scharen zich rond een kampvuurtje en de pater familias rust uit op het bamboebed in het midden van het erf. Ook ik hang maar wat rond en praat met Gallo. Hij is de oudste zoon van de familie en tevens de enige die Frans spreekt. Het is te donker om te lezen of te schrijven en ik barst van de honger. Het enige waar ik aan denk is: wanneer gaan we eten?
Nauwlettend houd ik de vrouwen van de familie in de gaten. Is er iemand aan het koken? Het lijkt er niet op. Ik kan me niet voorstellen dat de familie al gegeten heeft, dus ik wil hen ook niet beledigen door mijn eigen kookspullen te voorschijn te toveren. Ik trek me even terug in mijn tent en eet stilletjes alvast enkele bananen.
Rond een uur of acht verschijnt één van de vrouwen met een metalen kom. “Ha, daar zal je het eten hebben!”, roept Gallo enthousiast. Gallo haalt de deksel van de schaal en zet de kom, gevuld met droge couscous, voor mijn voeten neer. Normaal gesproken is dit het moment dat ergens de saus vandaan getoverd wordt, maar Gallo schenkt alleen een beetje water over de couscous. “Smakelijk!”, zegt hij en hij steekt een lepel in de schaal.
“Geen pindasaus?”, probeer ik nog voorzichtig.
“Nee, dit is couscous met suiker”, antwoordt Gallo. “We eten elke avond couscous, meestal met pindasaus, maar soms variëren we wat.”
Ik dacht dat ik de grootste culinaire armoede wel achter me had gelaten toen ik Mali uitreed, maar kennelijk had ik het toch mis.
Even later, als ik me weer in mijn tent heb teruggetrokken, duik ik in mijn fietstassen op zoek naar alles wat maar enigszins voedzaam is. Na drie bananen, een sinaasappel, twee partjes la vache qui rit en een hand vol pinda’s, ben ik eindelijk voldaan.