Maandag, Apoera – Blanche Marie
Na alle waarschuwingen en risico´s is me de jungle vandaag toch goed meegevallen. Alleen het laatste stuk was enorm zwaar – zo zwaar dat ik op stukken om de vijftig meter moest stoppen om op adem te komen en een slok water te nemen.
Waar de weg naar Kamp 52 nog breed, droog en vlak is, is de weg naar Blanche Marie smal, nat en heuvelachtig. Knalgroene kikkers schieten weg uit de plassen als je je vastrijdt in de modder. Lianen hangen over de weg en soms huppelt er een beest langs dat lijkt op een konijn, maar dan zonder de oren en met een indrukwekkend donzig achterwerk. Alles is groen en bruin. Alleen paarse libelles en van die bloemen die lijken op rode kreeftenscharen zorgen voor wat extra kleur. De weg is soms zo steil dat ik mijn fiets honderd meter moet duwen en dan nog is het oppassen om niet naar beneden te glibberen. En de geulen zijn zo diep dat ik ook tijdens de afdalingen vaak afstap. Normaal gaan hier alleen fourwheeldrives overheen.
Tante Annie en buurman Stanley hebben me uitgezwaaid, vanochtend vroeg. De zon was nog niet op of ze stonden al klaar op de veranda.
Het regenwoud was in nevel gehuld en allerlei soorten vogels en krekels maakten samen een enorm kabaal. Het verbaasde me nogal toen er plots een strook groene glasscherven over de hele breedte van de weg gestrooid waren. Waar is dat goed voor? Bij nadere inspectie bleek de strook een soort snelweg van mieren die allemaal een groot stuk blad met zich meesjouwden. Ik heb een hele poos staan kijken naar dit kunstige staaltje samenwerking, maar vervolgens ben ik toch dwars over hun snelweg heen gefietst. Ik weet niet hoeveel mieren het niet overleefd hebben.
In de jungle hoor je vooral veel dieren. Goed, vogels zie je natuurlijk wel. En salamanders, leguanen en grote helblauwe vlinders. En af en toe een soort konijn dus. Maar van de herten, tapirs, wilde zwijnen, apen en jaguars is geen spoor – tenminste, niet voor mijn ongeoefende oog. Ik vind de jungle zo op het eerste gezicht eigenlijk verrassend liefelijk.
Inmiddels is het avond en heb ik net een maal van broodboomvrucht met knoflook en sardientjes in tomatensaus achter de kiezen. Boyke, de beheerder hier van het vakantiekamp bij Blanche Marie, heeft dat voor me klaargemaakt. Normaal koken zijn gasten zelf, maar hij vindt het geen probleem als ik vanavond mee-eet. We zijn hier ook maar met z’n drieen vanavond: Boyke, zijn medewerker Saibal en ik. Saibal is een inheemse man met tatoeages op voorhoofd en wangen die geen woord Nederlands of Engels spreekt. Hij houdt zich wat afzijdig. Alleen toen ik zojuist mijn laptop openklapte heeft hij zeker vijf minuten over mijn schouder mee staan kijken. Ik werd er een beetje zenuwachtig van en wist prompt niet meer wat ik moest schrijven.
Het was prachtig om hier vanmiddag aan te komen. Na het afzien van de laatste 15 kilometer kwam ik opeens op een open plek in het bos terecht: kokospalmen, mangobomen, keurig gemaaid gras, een snel stromende kreek. De gebouwen van het kamp zelf zijn vervallen en slecht onderhouden, en als het niet zo mooi was geweest hier, en Boyke niet zo vriendelijk, zou het bijna spookachtig kunnen aandoen. Oude stoelen en matrassen liggen wat slordig op de veranda’s van huisjes die elk een beschilderd naambordje hebben. De disco ligt er verlaten bij. Kapotte bordjes uit betere tijden hangen er nog steeds: ‘Voor alle diensten en goederen contant en bij vooruitbetaling’, ‘Laat de toilet achter zoals u het aan zou willen treffen. Spoel altijd door’ en ‘Verboden voor onbevoegden. Ja ook voor u!’
Ik heb mijn hangmat opgehangen op een veranda die uitkijkt op de kreek. Het water ruist bijna onder me door. Nadat ik een duik heb genomen in de waterval even verderop heeft Boyke een paar mango’s voor me van de boom gehaald. Als ik wil mag ik ook kokosnoten plukken. Alleen met de cashewnoten moet ik oppassen. Als je in de vrucht bijt, gaat je mond enorm jeuken.
Eind van de middag start Boyke de motor van zijn jeep. ‘Ik ga even bellen’, zegt hij. Met een beetje geluk heb je een paar kilometer verderop bereik met je mobiele telefoon. Voordat hij wegrijdt loopt hij nog even naar binnen om zijn jachtgeweer te halen. ‘Voor als ik een konijn zie’, licht hij toe. Ik had stiekem wel gehoopt dat hij wat zou vangen. Ik hen best benieuwd naar de smaak van een Surinaams boskonijn. Maar uiteindelijk zijn het toch sardientjes uit blik geworden.
Met Boyke bespreek ik mijn fietsplan. Moet ik vervoer regelen? Of kan ik gewoon fietsen? Hoe zit het met slangen en jagers? En waar kan ik overnachten?
Zo nuchter als Boyke, heb ik nog weinig mensen meegemaakt. Boyke kent de gevaren van het bos en voorziet geen problemen. Hij raad me aan om bij de kreek de Grote of de Kleine Falawatra te bivakkeren. Daar zijn meestal wel andere mensen te vinden. En als ik dan toch alleen ben: gewoon een vuur maken. Dat houdt zowel dieren als jagers op afstand. Maar over jagers maakt Boyke zich sowieso geen zorgen. Jagers zijn er vooral in het weekend en morgen is het dinsdag. En bovendien: als de jagers een fiets zien, dan gaan ze heus niet schieten.
Ik heb besloten om morgen te gaan fietsen. Het zal wel loslopen, denk ik. En als ik het echt niet meer zie zitten, dan kan ik altijd nog een lift proberen te regelen. Of, in geval van nood, tante Annie bellen.