Honger

Woensdag, Grote Falawatra – Witagron

Vanochtend was Sihkjan, een van de arbeiders, als enige vroeger wakker dan ik. Toen ik opstond, zo rond half zes, was hij al in de keuken aan het rommelen. Ik had mijn hangmat nog niet ingepakt of hij kwam al met koffie aanzetten. Koffie met flink veel melk en suiker. Ik heb bedacht dat hoe meer suiker ik binnenkrijg, hoe beter, dus ik heb het met smaak opgedronken. Even later stopte Sikhjan me ook nog een stapel witte boterhammen met margarine en pindakaas toe. ‘Of wil je meer?’, vroeg hij.
Ik ben hier nog bij niemand zo gastvrij ontvangen als bij de wegwerkers.

Even voor mijn vertrek kwam ook Danny zijn hangmat uit. Of ik echt niet nog een paar dagen wilde blijven, vroeg hij. ‘Je hebt hier alles: natuur, eten, de kreek om te baden, muziek…’

Toen hij merkte dat ik vastbesloten was om te gaan, drukte Danny me nog op het hart dat ik in Witagron zeker naar meneer Baitalia moet vragen. ‘Hij is daar dé man van het dorp. Hij kent iedereen die hier over de weg komt. Zeg maar dat wij je gestuurd hebben. Meneer Baitalia is een goede vriend van meneer Rijsdijk, onze baas. Als je de naam van meneer Rijsdijk noemt, dan krijg je vast te eten, een plek om te overnachten… alles wat je nodig hebt.’

***
Pas na dertig kilometer fietsen kom ik de eerste mensen tegen. Het zijn jagers die hun kamp op hebben geslagen bij de Masoniakreek. De mannen zwaaien en een van hen komt naar boven, naar de weg. ‘Ben je ook Nederlander?’, roept hij. ‘Ik kom uit Almere!’

Het is een man met een Hindoestaans uiterlijk, enkel gekleed in teenslippers en korte broek met daarboven zijn welvaartsbuikje. Een van zijn voortanden is met goud omlijst. Kijkend naar het scherm van zijn telefoon komt hij op me af – de ontmoeting moet kennelijk gefilmd worden.

Wat volgt, is een wat vreemd gesprek. Na een korte kennismaking vraagt de man – die Ruud heet, als ik het me goed herinner: ‘waar zijn de blondjes? Jullie fietsen toch altijd met een groep blondjes?’ Ik vermoed dat hij met ‘jullie’ Nederlandse toeristen van niet-Surinaamse afkomst bedoelt en met ‘blondjes’, blonde vrouwen.

Vervolgens stelt Ruud me voor aan zijn broers die een stoofpotje bereiden van een pas geschoten vogel en laat me met veel bombarie de enorme vis zien die hij gevangen heeft. ‘Waar is je camera? Maak een foto dan!’, zegt hij en hij neem de vis bij de kieuwen. Terwijl een broer van Ruud me een beker Fernandes aanbiedt (die ik aanneem, want alle suiker is goed) en een portie nasi (die ik niet aanneem, want het is nog geen negen uur ’s ochtends en ik heb net een stapel boterhammen met pindakaas en margarine op), stelt Ruud vast dat ook hij met gemak zo’n rondje zou kunnen fietsen. ‘Jij bent niet meer dan ik’, zegt hij, en vervolgens begint hij op te scheppen over dat hij piloot is bij de KLM. ‘Of geloof je me soms niet?’

Achteraf gezien had er al veel eerder een bel moeten gaan rinkelen, maar pas als Ruud weer over de afwezige blondjes begint en vervolgens zegt: ‘in Paramaribo zitten jullie ook altijd maar op de fiets met stropdas en al – idioten!’, snap ik wat er aan de hand is: Ruud denkt dat ik een man ben en hij is al die tijd druk bezig geweest om te laten zien wie van ons twee de stoerste is.

Ik had al goede zin, maar na de ontmoeting met de jagers zit ik lachend op de fiets.Wat zullen die broers nu voor een gesprek hebben? Tenminste een van de broers had heus wel door hoe de vork in de steel zat. Die zei bij het vertrek nog eens nadrukkelijk: ‘Dag Sara’, en gaf me een blik van verstandhouding.

***
Rond een uur of tien begin ik weer honger te krijgen. Ik heb spijt dat ik toch niet een hapje nasi heb aangenomen bij de jagers. In plaats daarvan besmeer ik een stapel crackers met pindakaas. Ik begin de pindakaas zo langzamerhand een beetje zat te worden. Bovendien snap ik nu het nut van margarine – die maakt dat je het plakkerige spul net wat makkelijker weg krijgt.

Als ik om half twaalf mijn waterflessen bijvul, word het opeens even zwart voor mijn ogen. Ik moet mijn fiets vastpakken om te blijven staan. Het lijkt me beter om nu maar echt te gaan eten. Dus even later zit ik op de weg pasta te koken. Ik heb de hele ochtend toch nog geen auto voorbij zien komen.

Ik schrok mijn spaghetti met sardientjes naar binnen en ga daarna even liggen. Nu is er nog een beetje schaduw. Over een uur niet meer.

De laatste dertig kilometer gaan traag. Om het half uur moet ik stoppen om te drinken en af te koelen in een vlekje schaduw. Het is enorm heet. Tien kilometer voor Witagron vind ik een stapel enorme boomstammen in de schaduw. Ik moet hier even gaan liggen, ook al ben ik er bijna.

Mijn shirt is nu droog door de hitte. Ik heb al meer dan vijf liter gedronken. Ik heb weer honger, dus eet nog een paar crackers met pindakaas. ‘In Witagron koop ik koekjes’, neem ik mezelf voor. ‘Heel veel koekjes.’

***
Toen ik aankwam in Witagron, deed meneer Baitalia net een poging om de woning van een familielid aan te sluiten op het lokale elektriciteitsnetwerk. Hij zat met enkele tangen en een grote klos bedrading voor zich. Dat ik hem stoorde bij zijn werkzaamheden was duidelijk te zien. Van de groeten van de mannen van meneer Rijsdijk was hij ook niet bepaald onder de indruk. Maar toen ik zei dat de wegwerkers me naar hem hadden doorverwezen omdat hij zo ongeveer iedereen in deze omgeving kende, knikte hij instemmend.

Ik moet zeggen dat ik, na Danny’s woorden, op een wat meer enthousiaste ontvangst had gehoopt, maar hoewel de kennismaking dus niet al te veel om het lijf had, heeft deze me wel degelijk wat opgeleverd, want ik ken inmiddels niet alleen meneer Baitalia, maar ook zijn zus, broer en dochter en zoon. En via hen kent ook de rest van het dorp mij, zo merkte ik toen ik zojuist door het dorp liep. Ik hoef aan niemand meer uit te leggen wie ik ben en wat ik kom doen en er wordt overal vriendelijk gezwaaid.

Een slaapplaats zoeken was verder niet moeilijk: de buurman van meneer Baitalia beheert een afdak waaronder gasten hun hangmat kunnen ophangen. Voor zeven euro vijftig per per nacht mag ik er slapen. Het afdak staat vlakbij de brug over de Coppernamerivier. Onder bij de brug is een aanlegsteigertje waar je zo het water in kan duiken.

***
Genovesa, de dochter van meneer Baitalia, heeft bruine bonen met rijst voor me gemaakt. Ik heb nog steeds honger, dus dat het niet zo geweldig smaakt, maakt niet uit. Terwijl ik eet stopt Genovesa haar vier maanden oude dochtertje in een emmer om haar af te soppen. Als ze het meisje optilt, doet ze dat meestal aan een bovenarmpje, als was ze een pop, maar het kind lijkt er geen last van te hebben. Een gespierde buurjongen met enkel een geruite doek om zijn heupen, komt langs met een geel-zwarte slang aan een stok. Het beest is in twee stukken gehakt en hangt nog maar met een velletje aan elkaar. Als hij heel was geweest, zou hij zeker anderhalve meter lang zijn. Een nichtje van Genovesa, in hotpants en sexy topje, huppelt wat om de buurjongen heen en knijpt hem liefkozend in zijn uitpuilende navel.

Ondertussen komt ook een oude oma het erf op. Ze heeft grijs kroeshaar en bijzonder vreemd gebobbelde boezem. Ze wordt door Genovesa’s moeder streng naar een bankje gedirigeerd. Daar moet ze zitten blijven. Als ze wat tegen mij zegt in een taal die ik niet versta, tikt Genovesa’s nichtje me op mijn knie en maakt met haar wijsvinger dan cirkeltjes naast haar slaap: de oma is niet goed bij haar hoofd.
Pas dan zie ik dat de oma in haar decolleté verschillende fruitsoorten met zich meedraagt: een mango, een paar vruchtjes die ze hier kersen noemen en nog iets groens met stekeltjes.

Na het eten neemt Genovesa me mee uit zwemmen. Ze schrikt even als ze mijn mini handdoekje ziet: die is veel te klein om als baddoek te gebruiken! Ze gaat snel naar binnen om een baddoek voor me te halen. Die moet ik om me heen wikkelen voordat ik het water in ga. Ze is een beetje opgelucht als ze begrijpt dat ik ook een bikini aan heb. Ze zag het waarschijnlijk al voor zich: dat ik tussen al haar broers, neven en nichten zomaar naakt het water in zou stappen. Gênant!

Maar het zwemmen is geweldig. De lucht staat in brand door de ondergaande zon en wordt weerspiegeld in het water.

***
Trouwens, vandaag heb ik mijn machete dus nog steeds niet gebruikt.