In het stadje Bombo is het hoofdkantoor van de Ugandese landmacht gevestigd, en dat is te merken: rijen barakken bepalen het straatbeeld en zowat iedereen die ik ontmoet is soldaat. Ook in de bar van mijn guesthouse barst het van de soldaten. Robert, stafsergeant van de logistieke dienst, probeert mijn pooltechnieken bij te slijpen en soldaat Odim begeleidt me ’s avonds door de dondere straten van het stadje om wat eten te gaan halen.
Voordat Odim en ik vertrekken, meldt hij dit even netjes bij de hotelbaas. Hij belooft dat hij goed zal passen op de mzungu, de blanke.
Odim is niet de meest afgetrainde soldaat. Hij is wat dikkig en lijkt me niet al te fit. Hij zit dan ook niet in een gevechtseenheid maar in de transportsector. (‘Het transport is de ruggengraat van het leger! Zonder het transport is het leger nergens’, zegt Odim stellig.) Hij lijkt me een vriendelijke man. Zo op het eerste gezicht het type dat geen vlieg kwaad doet.
Maar het leven zit hem de laatste tijd niet mee, zo vertelt hij, terwijl we staan te wachten op de chiapati’s . Toen hij vorig jaar terugkwam van een uitzending naar Somalie, bleek dat zijn vrouw er met een andere soldaat vandoor was gegaan. Odim kwam daarachter toen hij hun appartement binnenkwam: al haar spullen waren weg. En later bleek ook nog eens dat ze inmiddels al met die andere soldaat getrouwd was. Nog voordat ze van Odim gescheiden was.
En alsof dat allemaal nog niet erg genoeg is, is hij vandaag ook nog eens uit zijn appartement gezet. Hij was even op familiebezoek gegaan in het noorden van Uganda. Komt hij terug, blijkt dat er een andere soldaat in zijn appartement zit. Een vrouw nota bene! ‘Ik kon haar natuurlijk niet zomaar op straat zetten’, zucht hij, ‘waar ik vanavond ga slapen weet ik nog niet. Misschien dat ik wel bij een vriend terecht kan.’
Even vraag ik me af of dit een subtiele sollicitatie is naar een plek in mijn kamer. Hoe dan ook: hij dringt niet verder aan. Waarschijnlijk wil hij niet het risico nemen om nog eens een blauwtje te lopen.