En dan zit het plotseling allemaal tegen. Het is koud, het regent en ik ben moe. Nog geen twintig kilometer buiten Nairobi ga ik een hotel binnen om thee te drinken en op te warmen. Maar ook in het hotel is het koud en het duurt wel twee uur en zes kopen thee voordat ik weer een beetje ben opgewarmd. De serveerster biedt aan mijn kleren te strijken, zodat ik tenminste met een droog pak verder kan.
Met regen zien de dorpen die ik passeer er opeens een stuk minder aanlokkelijk uit. Alles raakt bedekt met een laag roestbruine modder. Mensen kruipen weg in dikke winterjassen en onder dekentjes. Rook stijgt op waar afval wordt verbrand.
Hoe verder Nairobi achter me komt te liggen, hoe droger het wordt. Gelukkig. Maar de wind houdt aan. Langzaam ploeter ik over de hoogvlakte.
’s Avonds, als ik in hotel “The Big Five” aankom – een hotel met akelige misvormde sculpturen van wilde dieren en Maasaikrijgers in de voortuin – voel ik me geradbraakt. Ook erger ik me aan alles om me heen: mijn kamer is niet veel groter dan een schoenendoos, het is er koud, de warme douche is niet warm, er is geen prullenbak en geen haakje om mijn handdoek op te hangen. Het muskietennet hangt aan flarden en het stinkt er naar riool. Maar er is een bed. En het enige dat ik wil is naar slapen. En dat doe ik dan ook. Elf uur aan een stuk.
De volgende dag voel ik me nog niet veel beter. Zou ik verkouden aan het worden zijn? Iedereen loopt hier te snotteren. Op de camping in Nairobi zat een groep verkouden Japanners die overal hun volgesnoten papieren zakdoekjes lieten slingeren. Zou ik daar een virusje hebben opgepikt?
Na twintig kilometer fietsen houd ik het voor gezien. In het stadje Kajiado vind ik een hotel, kruip ik in mijn donzen slaapzak en kom ik de rest van de dag mijn bed niet meer uit.
Jammer genoeg blijkt ’s avonds dat mijn hotel onder een nachtclub zit. Tot drie uur ’s nachts trilt het gebouw op zijn fundamenten en doe ik geen oog dicht.
De volgende ochtend opent de muziekwinkel onder het hotel om zeven uur haar deuren. Religieuze meezingers schallen blikkerig uit de boxen.
Ik draai me nog eens om in mijn slaapzak. Ik voel me brak, maar ik heb het wel warm. Dat is al heel wat. En, wie weet, misschien dat straks de bewolking wegtrekt en de zon begint te schijnen.
Wie weet.
Houdt moed!
En, schijnt de zon weer? Ik hoop het!
Bizar om te lezen dat het bij jou zo koud is. Duim voor je dat de zon heel snel gaat schijnen en blijft schijnen. Ik heb diep respect voor je!
Erg leuk om je verhalen te lezen. Lezen lekker weg.
Dank allemaal! Heel zonnig is het nog altijd niet, maar ik heb inmiddels wel een heerlijk warm dekentje aangeschaft (http://www.saarslegers.nl/tekst/reisverhalen/warm/), dus ik kan er weer tegenaan 🙂